Aanleiding:
religieuze of spirituele interventies bij patiënten met angst- en depressie klachten zijn minstens zo effectief in het verminderen van klachten als reguliere interventies (Paukert, Philips, Culley, Romero & Stanley, 2011). Spirituele zorg is onderdeel van het verpleegkundige beroep en de verpleegkundige is volgens het beroepsprofiel in staat ethische vragen en zingevingsvragen te bespreken met patiënten en collega’s. In de praktijk kan hierin kennistekort of handelingsverlegenheid zijn. Ook kan de grondhouding van de professional zo bepalend zijn dat existentiële onderwerpen in de behandelrelatie onder de oppervlakte blijven (Glas, 2014). Als dat zo is kan de verpleegkundige geen patiëntgerichte zorg meer bieden en heeft hiermee te weinig aandacht voor de patiënt als geheel (van Leeuwen & Cusveller, 2005). Wat niet onderzocht is en motiverend kan zijn voor verpleegkundigen om aandacht te hebben voor existentiële thema’s, is de betekenis van deze thema’s in de behandelrelatie.
Doel:
doel van dit onderzoek is het vergroten van inzicht en het begrijpen van de betekenis van existentiële thema’s in behandelrelaties van verpleegkundigen en patiënten met angst- en stemmingsklachten.
Methode:
het kwalitatieve onderzoek naar de betekenis van existentiële thema’s in therapeutische relaties is fenomenologisch van aard. Het steekproefkader is verpleegkundige behandelaren en hun patiënten met angst en/of stemmingsklachten. Er worden diepte-interviews gedaan aan de hand van een topiclijst. De interviews worden opgenomen, waarna ze worden getranscribeerd en geanonimiseerd in Atlas-ti. Bij de data-analyse wordt gebruik gemaakt van de methode van Colaizzi waarin wordt gezocht naar gemeenschappelijke patronen in ervaringen.
Resultaten*
Conclusie*