van Vliet, Noortje

Phase-based treatment versus direct trauma-focused treatment in patients with complex PTSD.

Aanleiding:
Complex Post Traumatic Stress Disorder (Complex PTSD) is a term used to denote a severe form of PTSD following repeated interpersonal traumatization in childhood. This construct comprises symptom clusters reflecting difficulties in regulating emotions, disturbances in relational capacities, alterations in attention and consciousness, adversely affected belief systems, and somatization. The lifetime prevalence of PTSD in the Netherlands has been estimated 7.4 % (De Vries & Olff, 2009), and approximately 25% of patients with PTSD would suffer from Complex PTSD (Wolf et al., 2014).

PT-STRESS Studie: Gerandomiseerde, gecontroleerde studie in 2 fasen gericht op non-respons bij de behandeling van PTSS door de aanbevolen traumagerichte behandelingen af te wisselen of door over te schakelen op IPT als niet-traumagerichte behandeloptie.

Centrale vraagstelling en deelvragen:

1. Is het mogelijk om predictoren en moderatoren voor behandelsucces te identificeren die van invloed zijn op het behandelresultaat van patiënten met PTSS die middels psychotherapie (de traumagerichte behandelingen en IPT in de tweede fase) worden behandeld? En zo ja, welke zijn dit?

2. Draagt het aanbieden van een T-CGT behandeling na EMDR, of EMDR na T-CGT, aan patiënten met PTSS bij aan een (verdere) verbetering van de PTSS-klachten als een voldoende respons op de eerst aangeboden behandeling uitblijft?

3. Vormt het wisselen naar een niet-traumagerichte therapie (in het huidig onderzoek: IPT) een effectievere strategie voor het omgaan met non-respons op een eerste behandeling in vergelijking met het wisselen van een traumagerichte therapie naar een andere traumagerichte therapie (van T-CGT naar EMDR of van EMDR naar T-CGT, zoals benoemd bij vraag 2)?

4. Zijn er bij de behandeling van patiënten met PTSS verschillen in de afname van de klachten, verschillen in behandeltolerantie/hoeveelheid ervaren bijwerkingen en verschillen in drop-out percentage tussen T-CGT, EMDR en IPT?
 

DiVa: Dissociatie Validatie Vragenlijst

Dissociatieve klachten zijn transdiagnostisch en kenmerkend voor een breed scala aan psychische stoornissen, maar komen het meeste voor in de groep met dissociatieve stoornissen en posttraumatische stress stoornis (PTSS).  Individuen met ernstige dissociatie rapporteren vaak (vroegkinderlijk) trauma (Rafiq et al., 2018; Vonderlin et al., 2018), hebben een verhoogd risico op zelfdestructief gedrag en suïcidale ideatie (Rossi et al., 2018), en enkele studies laten zien dat dissociatie het behandelproces negatief kan beïnvloeden (Bae et al., 2016; Kleindienst et al., 2016).

Overwegingen van mensen met PTSS ten aanzien van de keuze voor een specifieke vorm van traumabehandeling: een kwalitatieve studie.

Inleiding:
Een posttraumatische stressstoornis (PTSS), is een psychiatrische aandoening die kan optreden na een traumatische of ingrijpende gebeurtenis. Van de Nederlandse bevolking geeft 80% aan minimaal eenmalig een traumatische gebeurtenis te hebben meegemaakt waarbij zij zijn blootgesteld aan daadwerkelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld (Lok et al., 2018). De kans om gedurende het leven PTSS te ontwikkelen wordt geschat op 7% en is hiermee een van de meest voorkomende psychiatrische aandoeningen in Nederland. Er zijn diverse evidence based behandelingen voor PTSS, die bestaan uit psychotherapie en/of medicatie. Alhoewel er diverse evidence based behandelmethoden bestaan voor de behandeling van PTSS, komt het in de klinische praktijk voor dat bepaalde methodes meer of minder worden gebruikt dan anderen (Bomyea & Lang, 2012). Het is van belang om behandeling voor PTSS verder te kunnen personaliseren, daarom is het nodig om inzicht te krijgen in de beweegredenen van patiënten om een keuze te maken voor een specifieke behandeling.