Geestkracht onderzoek

Abstract:

Doel van de studie: Het wetenschappelijke doel van het Geestkracht psychoseprogramma is onderzoek naar de kwetsbaarheidsfactoren en de beschermende factoren voor i) het ontwikkelen van een psychotische stoornis c.q. psychotische symptomen en ii) de variatie in het beloop van stoornis en symptomen. Daarnaast zijn er ook andere doelen op het gebied van de wetenschappelijke samenwerking tussen academische en niet-academische ggz-centra die hier echter niet aan de orde komen. Het betreft een aantal interventie- en beloopstudies bij eerste psychose, waarvoor de hieronder beschreven wetenschappelijke aanvraag als voorwaardescheppend kan worden beschouwd.

Methode: Om het wetenschappelijke doel te bereiken worden vier cohorten, namelijk van patienten met een recent ontstane niet affectieve psychotische stoornis, hun broers en zussen (hierna genoemd sibs), hun ouders en gezonde vrijwilligers geformeerd. Patienten, sibs en gezonde vrijwilligers worden gedurende zes jaar gevolgd. De ouders worden eenmalig onderzocht. De volgende onderwerpen worden onderzocht:

1. De dynamische interactie, over de tijd, tussen beschermende en kwetsbaarheidsfactoren die aanleiding geven tot a. expressie van psychose en b. variatie in het verdere beloop (patienten en sibs).

2. Identificatie van onderliggende domeinen van kwetsbaarheid, de zogenaamde endofenotypen, op het gebied van neurocognitie, sociale cognitie en persoonlijkheid, hun associatie met specifieke genetische polymorfismen (patienten, sibs, ouders en gezonde vrijwilligers) en de patronen van familiale overdracht van deze kwetsbaarheid (patienten, sibs en ouder cohorten).

3. Daarnaast wordt er materiaal verzameld voor moleculair genetische studies, die er op gericht zijn om een selectie te maken van de vele plaatsen waar een enkele letter van de genetische code verschilt tussen twee personen (SNPs), op basis van hun bijdrage aan het fenotype van psychose.

Rationale van de cohorten:

Patiënten cohort: De inclusie van patienten met een recente niet-affectieve psychotische stoornis maakt het mogelijk om de variabiliteit in de eerste zes jaar van de stoornis in kaart te brengen. Het is met name in de eerste zes jaar van de stoornis dat de zeer grote contrasten in het beloop ontstaan (de zgn. ‘kritische periode’) en het is van belang dat deze heterogeniteit i) in kaart wordt gebracht en ii) wordt verklaard. Eerder longitudinaal onderzoek naar kwetsbaarheids- en beschermende factoren bij schizofrenie is zeer beperkt en is vaak uitgevoerd bij kleine cohorten.

Sibs cohort: De rationale voor de inclusie van een cohort van broers en zussen (hierna: sibs) van patienten heeft een soortgelijke achtergrond, waarvan het theoretisch kader echter van meer recente aard is. Psychometrisch werk heeft aangetoond dat de expressie van psychose ook kan worden gemeten in de algemene populatie in de vorm van zogenaamde schizotypische kenmerken die net als de symptomen van schizofrenie kunnen worden onderverdeeld in verschillende dimensies (positief, negatief, desorganisatie) en die net als schizofrenie ook zijn geassocieerd met subklinische maar aantoonbare cognitieve dysfuncties. Schizotypie wordt beschouwd als een expressie van het psychose fenotype, maar op een lager, niet-klinisch niveau dan de stoornis schizofrenie. De sibs van patienten met schizofrenie, die 50% van hun genen gemeen hebben, hebben gemiddeld een hoger niveau van schizotypie dan mensen in de algemene populatie (Vollema and Postma 2002; Vollema et al. 2002). De inclusie van het longitudinale sibcohort maakt het mogelijk om, gelijk bij de patienten de variabiliteit in het verloop van de stoornis de focus was, het verloop van de schizotypie en cognitieve dysfuncties te volgen over een periode van zes jaar. De inclusie van het cohort maakt het mogelijk om te onderzoeken i) hoe de expressie van psychose varieert bij sibs en hoe zich dat verhoudt tot variatie van de stoornis bij de verwante patienten, en ii) in hoeverre expressie van psychose bij sibs gerelateerd is aan dezelfde cognitieve, genetische en niet-genetische risicofactoren (Krabbendam et al. 2001b; Vollema and Postma 2002; Vollema et al. 2002).

Ouder cohort: Inclusie van ouders maakt het mogelijk om naast familiale gelijkenis ook patronen van familiale transmissie van de ene naar de andere generatie te bestuderen.

Cohort gezonde vrijwilligers: Door de inclusie van vrijwilligers uit de algemene populatie worden referentiewaarden verkregen, zodat de gegevens van de andere cohorten kunnen worden afgezet tegen die van een groep mensen met een gemiddeld genetisch risico voor psychose.

Samenwerking:

Rob Giel Onderzoekscentrum (RGOc)

Titel engels:
GROUP; Genetic risk and outcome of psychosis
In kader van:
Participatie landelijk onderzoek in het kader van oorzaken van schizofrenie
Duur van het onderzoek:
september 2004 tot september 2013
Onderzoekslijn:
Status:
Afgerond
Informatie:
Richard Bruggeman