De attitude van psychologen ten aanzien van Somatisch Onverklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK): Staan vooroordelen evidence-based behandeling in de ggz in de weg?

Abstract:

In de gezondheidszorg zijn Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) een zeer frequent voorkomend probleem (Verhaak et al., 2006; Steinbrecher and Hiller, 2011). Ernstige SOLK kunnen in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5; American Psychiatric Association, 2014) geclassificeerd worden als een Somatisch-symptoomstoornis (SSS) of verwante stoornis, wanneer één of meerdere persisterende lichamelijke symptomen het dagelijks functioneren significant belemmeren en overheersen door excessieve gedachten, emoties en gedrag in reactie op deze symptomen. Geschat wordt dat 5-7% van de bevolking aan deze diagnose voldoet (Dimsdale et al., 2013; Rief et al., 2017; Kop et al., 2019). Ter vergelijking: de jaarprevalentie van depressie wordt geschat op 5,2% in de Nederlandse bevolking (Nemesis-2, de Graaf et al., 2010).

Psychologische interventies, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), worden in richtlijnen als de Zorgstandaard SOLK aanbevolen voor ernstige SOLK (Zorgstandaard Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK), 2018). Afhankelijk van de ernst van de SOLK zou behandeling in basis ggz (BGGZ), specialistische (SGGZ) of hoog specialistische ggz (HS GGZ) volgens de richtlijn geïndiceerd zijn (Zorgstandaard Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK), 2018).

Gezien de relatief hoge prevalentie, in combinatie met hoge lijdensdruk en maatschappelijke last (Zonneveld et al., 2013), zou een ruim aanbod van effectief gebleken behandelingen in de ggz voor de hand liggend zijn. In de praktijk blijkt echter dat er een beperkte toegang is tot psychologische behandeling voor persisterende ernstige SOLK. Hoewel de depressieve stoornis en SSS vergelijkbare prevalentiecijfers hebben, staan het behandelaanbod voor SOLK en SSS in schril contrast met behandelaanbod voor depressie in de Nederlandse ggz.

Het is nog onduidelijk waarom de toegang tot evidence-based psychologische behandeling van ernstige SOLK in de ggz zo moeizaam verloopt. Uitgebreid onderzoek onder artsen laat zien dat hun attitude ten aanzien van SOLK van invloed is op communicatie, verwijsgedrag, behandelrelatie en welke managementstrategieën artsen hanteren (Garcia-Campayo et al., 1998; Reid et al., 2001; Wileman, May and Chew-Graham, 2002; Rosendal et al., 2005; Sirri, Grandi and Tossani, 2017). In deze onderzoeken naar de attitude van artsen kan men het klassieke driecomponenten model van attitude, namelijk cognitieve, gedragsmatige en affectieve componenten, onderscheiden (Rosenberg, M. J., Hovland, C. I., McGuire, W. J., Abelson, R. P., & Brehm, 1960; Breckler, 1984).  Artsen bleken merendeels een negatieve attitude ten aanzien van patiënten met SOLK te hebben en geven aan hen vaak als ‘moeilijk’, ‘frustrerend’ en ‘eisend’ te ervaren, en de behandelrelatie als gespannen (Reid et al., 2001; Steinmetz and Tabenkin, 2001; Aiarzaguena et al., 2013).

Attitude en communicatie worden verondersteld een belangrijke rol te spelen in het tot stand komen van een gunstige behandelrelatie. Het wordt cruciaal geacht dat hulpverleners een houding van empathie, betrokkenheid en een vermogen effectief te communiceren inzetten bij deze patiëntengroep (Lipsitt et al., 2015).

Kortom, ondanks dat psychologische behandeling centraal staat in richtlijnen en zorgstandaarden voor ernstige SOLK, zijn psychologen en psychiaters ondervertegenwoordigd in het onderzoek naar attitude bij SSS (Rawlings and Reuber, 2018). Onze hypothese is dat psychologen met weinig ervaring met SOLK een vergelijkbare negatieve attitude jegens SOLK hebben als artsen en behandeling niet tot hun domein rekenen.

Voor zover ons bekend is dit nog niet eerder onderzocht.

Samenwerking:

Dimence en Mindfit

In kader van:
GZ psycholoog i.o. tot specialist
Duur van het onderzoek:
oktober 2021 tot januari 2023
Onderzoekslijn:
Overig
Status:
Afgerond
Informatie:
Lot Spiertz