Aanleiding:
Een psychische aandoening die vaak voor komt bij ouderen is een depressie. Volgens het World Health Organization wordt er wereldwijd geschat dat 5% van de volwassenen lijdt aan deze aandoening (WHO, 2019). Bij ouderen ligt dit percentage iets hoger, 6-7 % terwijl het percentage ernstige depressie wordt geschat op 2 tot 3%. Onderzoek leert dat de wijzen van spanningsregulatie onderliggend kan zijn aan de depressie terwijl bepaalde cognitieve strategieën zoals positief kijken naar jezelf, geassocieerd zijn met een lagere mate van depressieve symptomen, terwijl andere strategieën, zoals vermijding, geassocieerd zijn met een hogere mate van depressieve symptomen. Tijdens de psychomotorische therapie wordt gewerkt vaardigheden om adequater om te gaan met spanning en wordt met de oudere gekeken naar de oorzaak van de spanning, wat voor lichaamssignalen er naar boven komen bij spanning en hoe iemand de spanning weer omlaag kan brengen. Of ouderen met ernstige depressieve klachten inderdaad een minder goede spanningsregulatie hebben dan ouderen zonder deze klachten is echter niet goed onderzocht.
Vraagstelling:
Wat zijn de verschillen op het gebied van spanningsregulatie tussen de ouderen (65+) met een depressie die behandeld worden binnen de GGZ en non klinische ouderen?
Methode:
Bij ouderen in intramurale en ambulante behandeling bij een GGZ-Instelling (Dimence, Philadelphia, Kwadrantgroep) die in behandeling zijn met een depressieve stoornis wordt de Coping Inventory for Stressfull Situations (CISS-21) vragenlijst afgenomen. In een eerdere fase van het onderzoek is dezelfde vragenlijst afgenomen bij een steekproef uit de bevolking waaronder ook een groep ouderen.